Door:

Justian Bohr

November 2020

Schuldeisers in faillissement mogen bankafschriften inzien

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2020 oordeelt de rechtbank dat de curator in het faillissement van een reclamebureau kopieën van bankafschriften moet afgeven aan twee schuldeisers. De schuldeisers vermoeden dat de bestuurders van het reclamebureau gelden hebben weggesluisd in het zicht van een rechterlijke beslissing dat ongeveer 350.000 euro moest worden terugbetaald aan de schuldeisers.
Het bureau biedt geen verhaal, terwijl het eind 2017 nog ruim 137.000 euro op zijn bankrekening had, de schuldeisers in januari 2018 nog onder protest ruim 250.000 euro aan het bureau hebben betaald en het reclamebureau in 2018 niet meer actief was. Als schuldeiser sta je in een dergelijke situatie dus niet machteloos en kun je ‘munitie’ verzamelen om de bestuurders van de gefailleerde vennootschap aansprakelijk te stellen.

Feiten en omstandigheden

In onderhavige zaak gaat het om twee schuldeisers die het gefailleerde reclamebureau in kwestie in 2015 opdracht hebben gegeven voor de levering van reclamediensten. Over de uitvoering van de opdracht is een geschil ontstaan. In 2018 hebben de schuldeisers onder protest ruim € 250.000,00 aan het reclamebureau voldaan.
Rechtbank Amsterdam heeft het reclamebureau vervolgens in 2019 veroordeeld om bijna € 350.000,00 aan de schuldeisers te voldoen. Dit vonnis is onherroepelijk. Tenuitvoerlegging van het vonnis heeft tot een beperkte opbrengst geleid. De schuldeisers hebben vervolgens het faillissement van het reclamebureau aangevraagd. De schuldeisers hebben de curator verzocht om afgifte van bepaalde bescheiden uit de administratie van het reclamebureau, waarbij een vergoeding is aangeboden voor aantoonbare kosten voor het veiligstellen en kopiëren daarvan. De curator heeft geantwoord dat zij niet vrijwillig aan het verzoek zal voldoen omdat haars inziens niet onmiskenbaar vaststaat dat zij de bescheiden moet afgeven. De schuldeisers zijn vervolgens naar de rechter gestapt om bescheiden te vorderen.

Beoordeling rechter

Een dergelijke vordering is in kort geding toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat die in een bodemprocedure zou worden toegewezen en als van de eisende partij niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Schuldeisers hebben de gevraagde stukken nodig om goed en voortvarend te kunnen procederen in de bodemprocedure over de bestuurdersaansprakelijkheid. Daarmee hebben zij een voldoende spoedeisend belang bij hun vordering.
De schuldeisers hebben concrete feiten en omstandigheden gesteld en gestaafd met stukken waarover zij al wel beschikken, waaruit een redelijk vermoeden kan worden afgeleid dat de bestuurders van het reclamebureau aansprakelijk zijn voor de door de schuldeisers geleden schade. De schuldeisers willen achterhalen waar het saldo dat het reclamebureau in 2018 aanhield op haar ABN Amro rekening, is gebleven. Toen waren er geen activiteiten meer in het reclame bureau en de schuldeisers zijn de enige twee schuldeisers in het faillissement. Zij hebben dan ook een rechtmatig belang bij afgifte van de bankafschriften. Daarmee kunnen zij hun stelling, dat de bestuurders een verwijt kan worden gemaakt van het ontbreken van verhaalsmogelijkheden, verder onderbouwen. Om de waarheidsvinding te bevorderen is het van belang dat het debat in de bodemprocedure in volle omvang kan worden gevoerd aan de hand van de beschikbare informatiebronnen.

De schuldeisers vragen kopieën van de bankafschriften van de ABN Amro-rekening van het reclamebureau over het jaar 2018. Dat is voldoende bepaald. Naar verwachting zijn er dat jaar niet veel transacties via die bankrekening verlopen omdat het reclamebureau toen al niet meer actief was, maar in ieder geval zijn de gevraagde gegevens concreet en te overzien. Van een fishing expedition is derhalve geen sprake.
Als waar is wat de schuldeisers vermoeden – dat de bestuurders het reclamebureau financieel hebben leeggehaald op een moment dat zij wist of behoorde te weten dat die vennootschap geen verhaal zou kunnen bieden aan de schuldeisers als hun vordering tegen het reclamebureau zou worden toegewezen – kan dat onrechtmatig zijn jegens de schuldeisers. De schuldeisers hebben immers onder protest de facturen van het reclamebureau betaald zodat er serieus rekening moest worden gehouden met een terugbetalingsverplichting.
De bestuurders van het reclamebureau hebben aangevoerd dat de gevraagde stukken bedrijfsgevoelige informatie bevatten, maar dat argument gaat niet op nu het reclamebureau niet langer actief is. Het tweede argument, dat van de bescherming van de privacy van de klanten van het reclamebureau, snijdt evenmin hout. De schuldeisers stemmen er namelijk mee in dat de namen van klanten onleesbaar worden gemaakt. De onomkeerbaarheid van de inzage is onder deze omstandigheden geen reden om de gevraagde voorziening te weigeren.

Conclusie

De slotsom is dat aan de vereisten van 843a Rv is voldaan voor wat betreft de bankafschriften. Als de stukken nu al aan de schuldeisers worden verstrekt, zal in de bodemprocedure voortvarender kunnen worden geprocedeerd en vertraging zoveel mogelijk worden voorkomen. De curator zal die afschriften in kopie aan de schuldeisers moeten afgeven. Een dwangsom is niet gevorderd omdat de schuldeisers ervan uitgaan dat de curator aan een toewijzend vonnis zal voldoen.

2022-08-01T12:00:51+02:00
Ga naar de bovenkant