Hoge Raad geeft duidelijkheid over einddatum arbeidsovereenkomst en de vervaltermijn
Als een arbeidsovereenkomst per 1 maart eindigt, is de laatste werkdag dan 28 februari of juist 1 maart? En wanneer vangt de vervaltermijn voor het indienen van een verzoekschrift dan aan en wanneer verstrijkt deze? In deze uitspraak van 5 februari 2021 geeft de Hoge Raad duidelijkheid.
Feiten en omstandigheden
Werkneemster is in 1990 in dienst getreden bij ABN AMRO. In 2017 heeft ABN AMRO bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd en verkregen voor werkneemster in verband met haar langdurige arbeidsongeschiktheid. ABN AMRO heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 maart 2018. De werkneemster heeft aanspraak gemaakt op een transitievergoeding. ABN AMRO heeft het standpunt ingenomen dat de werkneemster geen aanspraak heeft op een transitievergoeding, omdat zij ingevolge de ABN AMRO CAO aanspraak heeft op een suppletieregeling, ten aanzien waarvan in de CAO is bepaald dat die dient te worden gezien als een gelijkwaardige voorziening als de transitievergoeding.
De werkneemster heeft vervolgens verzocht ABN AMRO te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van ruim € 50.000,00 bruto. De kantonrechter heeft de werkneemster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek op de grond dat het verzoek is ingediend na afloop van de daarvoor geldende vervaltermijn van drie maanden, die eindigde op 28 mei 2018 om 24.00 uur. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en ABN AMRO veroordeeld tot betaling aan de werkneemster van een transitievergoeding ten bedrage van € 53.111,94 bruto.
Gerechtshof
In zijn tussenbeschikking heeft het hof over de vraag of het verzoekschrift binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend overwogen dat een opzegging per 1 maart, naar normaal spraakgebruik, een opzegging met ingang van 1 maart inhoudt, zodat het dienstverband eindigt op 1 maart. De werkneemster heeft aldus redelijkerwijs mogen begrijpen dat door het ontslag per 1 maart 2018 de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 maart 2018.
Als ABN AMRO met een ontslag per 1 maart 2018 daadwerkelijk wilde bewerkstelligen dat het dienstverband eindigde op 28 februari 2018 het op haar weg als werkgever gelegen om de werkneemster daarover afdoende duidelijkheid te verschaffen, bijvoorbeeld door in de opzeggingsbrief expliciet te vermelden dat daarmee de arbeidsverhouding zou eindigen op 28 februari 2018.
Door dit na te laten heeft ABN AMRO, in het licht van de betekenis die in het normaal spraakgebruik toekomt aan het woord “per” een onduidelijke situatie gecreëerd waarvan de gevolgen voor haar rekening dienen te komen. Bij deze stand van zaken moet de arbeidsovereenkomst geacht worden te zijn geëindigd op 1 maart 2018, en ving de vervaltermijn van drie maanden aan op 2 maart 2018. Het hof oordeelt dat werkneemster ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek en oordeelt tevens dat de suppletieregeling niet kan worden aangemerkt als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening.
Hoge Raad
De vraag wanneer de arbeidsovereenkomst is beëindigd wordt vervolgens voorgelegd aan de Hoge Raad. De Hoge Raad is duidelijk: als de opzegging ‘per’ de eerste dag van de maand is, dan eindigt de arbeidsovereenkomst aan het einde van de laatste dag die daarvoor gelegen is. Dit is dan de laatste werkdag. Met ingang van de eerste daaropvolgende dag bestaat de arbeidsovereenkomst dus niet meer. In deze zaak was de laatste werkdag dus 28 februari 2018 en bestond er 1 maart 2018 geen arbeidsovereenkomst meer.
Nu de arbeidsovereenkomst was geëindigd per 1 maart 2018, was de laatste werkdag 28 februari 2018 en eindigde de vervaltermijn drie maanden later aan het einde van de dag met hetzelfde nummer: op 28 mei om 24.00 uur. Het oordeel van het hof dat de werkneemster ontvankelijk is in haar verzoek kan – gelet op het voorgaande – niet in stand blijven.