Door:

Justian Bohr

Augustus 2020

Coronacrisis maakt niet dat de werkgever een deel van de vakantiedagen eenzijdig mag vaststellen

Feiten en omstandigheden

In deze uitspraak van Rechtbank Rotterdam van 29 mei 2020 gaat het over het opnemen van vakantiedagen tijdens de Corona-crisis. Werkgever verleent diensten op administratief en facilitair gebied en leent personeel uit c.q. detacheert personeel uitsluitend binnen de groep van bedrijven waartoe de vennootschap behoort. Werknemer is in april 2018 in dienst getreden bij werkgever. In januari 2020 heeft werkgever aan werknemer medegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen en dat werknemer met onmiddellijke ingang is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Partijen zijn niet tot een overeenstemming gekomen betreffende het beëindigen van het dienstverband.
Per brief heeft werkgever aan werknemer meegedeeld dat alle medewerkers worden geacht, met ingang van die week, per week 20% vakantiedagen op te nemen. Werknemer heeft hier niet mee ingestemd. Werknemer voert onder meer aan dat zijn non-actiefstelling toen al was ingegaan en in de risicosfeer van werkgever valt. Werkgever voert aan dat het afboeken van de vakantiedagen verband houdt met de Corona-crisis en niet met de vrijstelling van werk van de werknemer.
Werknemer heeft een overzicht overgelegd met de volgens hem openstaande vakantie-uren. Werkgever heeft de juistheid van het overzicht betwist en daarbij aangevoerd dat er geen rekening is gehouden met de maatregel dat medewerkers 20% van hun verlofuren moeten opnemen, dat werknemer vakantie-uren heeft opgenomen die niet in het overzicht zijn vermeld en dat de opbouw van de uren foutief is berekend.

Geschil

De arbeidsovereenkomst van werknemer bevat een eenzijdig wijzigingsbeding. Dat laat echter onverlet dat werkgever daarop slechts een beroep kan doen, indien zij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Nu werknemer niet heeft ingestemd met de eenzijdige wijziging, is het aan werkgever om haar zwaarwichtige belang bij de maatregel te onderbouwen. Een enkele verwijzing naar de Corona-crisis is daarvoor onvoldoende, zo oordeelt de rechtbank.
Bovendien blijkt uit de brief dat het gaat om een uitgangspunt en dat het een en ander geschiedt in overleg met de leidinggevende. Op dat moment was werknemer al op non-actief gesteld en met hem is nimmer overleg gepleegd over het opnemen van 20% van zijn vakantie-uren. Tegen die achtergrond kan werkgever niet eenzijdig aan werknemer de verplichting opleggen om 20% van zijn vakantie-uren in te leveren.
Over de door werknemer opgenomen vakantie-uren heeft werkgever ter zitting gesteld dat werknemer op 10, 17 en 22/23 januari 2020 verlof heeft opgenomen, alsook een week in februari 2020 en 3 weken in april/mei 2020. Uit de wet vloeit voort dat de werkgever de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer. De werkgever kan niet eenzijdig stellen dat de werknemer vakantie heeft genoten en die dagen in mindering brengen op het tegoed.

Oordeel rechtbank

De conclusie is dat werknemer op dit moment 48 niet-opgenomen verlofuren heeft met een waarde van in totaal € 2.160,00 bruto. Werkgever zal worden veroordeeld bij het einde van de arbeidsovereenkomst dit bedrag uit te keren aan werknemer.

2022-05-11T15:16:16+02:00
Ga naar de bovenkant