Corona géén reden voor ontslag op staande voet
In deze uitspraak van Rechtbank Amsterdam van 1 september 2020 gaat het om het ontslag op staande van een werknemer in de horeca. De werkgever legt aan dit ontslag ten grondslag dat er geen andere oplossing was nu zij, als gevolg van het coronavirus en de daarbij horende maatregelen, niet meer in staat was het salaris van werknemer te betalen.
Feiten en omstandigheden
Werknemer is bij werkgever in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar in de functie van kok. De schriftelijke overeenkomst bevat een beding tot tussentijdse opzegging met inachtneming van de wettelijke regels. In een e-mail van 22 april 2020 heeft werkgever de werknemer per 1 april 2020 ontslagen.
De tekst van de brief luidt als volgt: Geachte heer […] , Door de drastische maatregelen die de regering heeft genomen in het kader van het COVID 19‑virus, zijn wij helaas genoodzaakt de arbeidsovereenkomst met u per 01-04-2020 te beëindigen. Directe reden is dat wij niet in staat zijn om uw salaris te betalen, omdat bij de tegemoetkoming NOW, door het UWV geen rekening is gehouden met uw salaris. Wij hopen op snel betere tijden voor u en voor ons (…).
Bij brief van 19 mei heeft werknemer geprotesteerd tegen het ontslag. Daarbij heeft werknemer te kennen gegeven dat hij berust in het ontslag, maar wel aanspraak maakt op een billijke vergoeding ter hoogte van één bruto maandsalaris, een schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de contractuele opzegtermijn en een transitievergoeding. Werknemer heeft er bij deze brief onder meer op gewezen dat de genomen stappen erop gericht zijn dat hij niet langdurig zonder inkomen komt te zitten.
Werkgever verweert zich tegen het verzoek. Zij voert – samengevat – aan dat de gedwongen sluiting van haar bedrijf niet valt onder het normale ondernemersrisico. De compensatiemaatregelen van de overheid boden onvoldoende steun voor werkgever. Daardoor ontstond een noodtoestand zodat werkgever geen andere mogelijkheid had dan werknemer te ontslaan.
Oordeel rechter
Een ontslag met onmiddellijke ingang kan alleen worden gegeven indien hiervoor een dringende reden is als bedoeld in de wet. Overmacht vanwege gedwongen sluiting als gevolg van de uitgebroken corona-epidemie kwalificeert niet als een dringende reden.
Op grond van de ontstane situatie had werkgever een ontslagvergunning kunnen aanvragen of kunnen streven naar een beëindiging met wederzijds goedvinden. Dat betekent dat het ontslag is gegeven in strijd met de wettelijke regels en daarom vernietigbaar is. Werknemer heeft evenwel berust in het ontslag, zodat dit in stand blijft.
Het ontslag kwalificeert als een onregelmatig ontslag en dat betekent dat de vordering tot betaling van een vergoeding ter hoogte van de niet in acht genomen opzegtermijn toewijsbaar is. Bij een regelmatige opzegging zou de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2020 zijn geëindigd. Dat betekent dat een vergoeding ter hoogte van twee maanden toewijsbaar is. De gevorderde transitievergoeding is toewijsbaar. Deze wordt berekend met inachtneming van de datum waarop werkgever de overeenkomst regelmatig had kunnen opzeggen.
Een ontslag op staande voet in strijd met de wettelijke regels wordt geacht aan de zijde van werkgever ernstig verwijtbaar te zijn. Dat betekent dat een verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar is. Gelet op de onvoorziene wijziging van omstandigheden door de corona-pandemie, de daarmee samenhangende en aannemelijk gemaakte penibele financiële omstandigheden van werkgever, het korte dienstverband en de aan werknemer toegekende WW-uitkering, wordt de vergoeding naar redelijkheid gesteld op nihil.