In deze nieuwsbrief behandelen wij:

  • Een uitleg van de term “onregelmatige diensten”
  • Heroverweging van functiewaardering is anders dan volgens de aanbevolen werkwijze
  • Geen plaatsing in nieuwe organisatie op advies plaatsingsadviescommissie. Read:

Uitleg term ‘onregelmatige diensten’ (26 juli 2018)

Werknemer is sinds augustus 2007 werkzaam als schoonmaker. Partijen hebben afgesproken dat werknemer haar werkzaamheden verricht op maandag tot en met donderdag van 14.30 uur tot 19.30 uur. In juli 2015 wordt aan werknemer meegedeeld dat haar onregelmatigheidstoeslag, die zij sinds haar aanstelling ontving, met ingang van 1 september 2015 wordt beëindigd. Aan het besluit ligt ten grondslag dat onder het woord “regelmatig” in artikel 13.6 CAO VO dient te worden verstaan “van tijd tot tijd”. De bepaling ziet daarom niet op medewerkers die op vaste basis gedeeltelijk arbeid verrichten buiten de in dat artikel genoemde werktijden, aldus het college. De Raad stelt dat de vraag beantwoord dient te worden welke beperkende werking het woord “regelmatig” nu precies heeft. Het woord regelmatig kan in het dagelijks spraakgebruik zowel betekenen “van tijd tot tijd” als “volgens de regel”. Welke van de twee betekenissen echter ook aan het woord “regelmatig” wordt gegeven, er kan moeilijk worden volgehouden dat de werkzaamheden van iemand als werknemer in kwestie níet regelmatig buiten kantooruren worden verricht. De Raad oordeelt dat vaste, ingeroosterde uren – juist – niet van de toeslag te worden uitgezonderd. De werknemer behoudt dus het recht op onregelmatigheidstoeslag.

Heroverweging functiewaardering anders dan volgens aanbevolen werkwijze. (9 aug. 2018)

Werknemers waren van december 2009 tot en met maart 2011 werkzaam bij de politie. Bij brieven hebben zij bij de korpschef verzoeken ingediend om herwaardering van de aan hen opgedragen functie, welke door de korpschef zijn afgewezen. Daaraan ligt ten grondslag dat werknemers geen gewijzigde omstandigheden hebben vermeld die van invloed kunnen zijn op de zwaarte van de functie en er geen aanwijzing is dat de functiewaardering gebreken vertoont. Werknemers betogen dat bij de functiewaardering niet  de werkwijze is gevolgd die dwingend wordt voorgeschreven. De Raad is met de korpschef en de rechtbank van oordeel dat de desbetreffende teksten uit de Regeling, in het bijzonder de toelichting bij het referentiemateriaal, duiden op de beschrijving van een aanbevolen praktische werkwijze, en dat het hanteren van een andere werkwijze, die er eveneens toe leidt dat uit het referentiemateriaal de functies worden geselecteerd die het meest vergelijkbaar zijn met de te waarderen functie, op zichzelf niet als een gebrek behoeft te worden aangemerkt. De Raad is met de korpschef van oordeel dat de verzoeken van de werknemers in redelijkheid afgewezen konden worden.

Geen plaatsing in nieuwe organisatie op advies plaatsingsadviescommissie. (26 mei 2018)

Werknemer was sinds februari 2011 werkzaam als juridisch medewerker. In maart 2013 heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid te kennen gegeven dat de inrichting per 1 januari 2016 moet sluiten. Bij brief van 29 juni 2015 heeft de minister het voornemen geuit de functie van werknemer per 1 januari 2016 op te heffen. Werknemer is de mogelijkheid geboden zijn belangstelling kenbaar te maken voor een functie in de nieuwe organisatie. Werknemer heeft gesolliciteerd voor de functie van directiesecretaris, waarvoor hij is afgewezen. De beoordeling van de geschiktheid van een kandidaat in het kader van een plaatsingsprocedure is het resultaat van een afwegingsproces van de capaciteiten van die kandidaat tegen de achtergrond van de eisen die de functie stelt. Het besluit om werknemer niet te plaatsen in de nieuwe organisatie is gebaseerd op het advies van de plaatsingsadviescommissie van 10 november 2015. De commissie is tot dit advies gekomen, omdat appellant niet over een afgeronde WO-opleiding en over enkele jaren relevante leidinggevende ervaring beschikt. De Raad is van oordeel dat de minister het advies van de plaatsingsadviescommissie aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Daarnaast was werknemer niet binnen redelijke termijn geschikt te maken voor de functie van directiesecretaris.