Gemeente niet bevoegd tot ontruimen eigen grond

De kortgedingrechter heeft geoordeeld dat de Gemeente Amsterdam twee kassahuisjes bij het Stationseiland niet mag verwijderen. Met dit vonnis worden de privaatrechtelijke bevoegdheden van gemeenten nader ingekleurd. Volgens de rechter is het de gemeente niet toegestaan om ontruiming van opstallen op haar grond te vorderen zonder goede reden. De gemeente verleende aanvankelijk aan de twee rondvaartbedrijven geen toestemming om huisjes te plaatsen bij het Stationseiland. Door gewijzigd beleid sinds 2003 krijgen rondvaartbedrijven wel toestemming. Sindsdien zijn er aan verschillende rondvaartbedrijven vergunningen verleend. De gemeente startte een ontruimingsprocedure van de kassahuisjes omdat zij door een ander rondvaartbedrijf, een concurrent van de  twee, aansprakelijk werd gesteld. De concurrent stelde schade te lijden door de aanwezigheid van de huisjes. Door de kassahuisjes te ontruimen wil de gemeente aansprakelijkheid beperken.

De rechter wijst de ontruimingsvordering van de gemeente af. Volgens de rechter heeft de gemeente niet kenbaar gemaakt dat de privaatrechtelijke toestemming voor het gebruik zou worden ingetrokken. Ook heeft zij het spoedeisend belang, het vereiste voor ontvankelijkheid van een kortgedingvordering, niet duidelijk gemaakt. Op geen enkele manier is komen vast te staan dat het concurrerende rondvaartbedrijf daadwerkelijk in zijn vermogen is aangetast door de aanwezigheid van de kassahuisjes op het Stationseiland. De ontruimingsvordering wordt dan ook afgewezen. De rechter wijst er ook nog op dat de gemeente voor 2020 het gebied niet gaat herinrichten, de situatie al 12 jaren duurt en de concurrent eerder geen bezwaar heeft gemaakt.

Misbruik van recht bij Wob-verzoeken

De Afdeling heeft recent geoordeeld dat er sprake is van misbruik van recht door een appellant die verzoeken deed op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. De appellant diende bij alle Nederlandse gemeenten, ministeries en waterschappen verzoeken in het kader van een gesteld onderzoek naar de handelswijze van Wob-repeatplayers sinds de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. De Afdeling oordeelt dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid bij de Wob verzoeken die appellante indiende bij gemeente Zutphen, Loon op Zand en Doetinchem.  De verzoeken zijn onnodig ruim en vaag geformuleerd.

De Afdeling is van oordeel dat niet aannemelijk is dat appellant de vele Wob-verzoeken doet in het kader van het doen van onderzoek. De Afdeling neemt in haar oordeel mee dat appellant ter zitting heeft verklaard dat het onderzoek nog altijd in de vergaringsfase verkeert, ondanks dat hij van 90% van de gemeenten al een reactie heeft ontvangen. De Afdeling merkt verder op dat appellant gedurende een bepaalde periode vanaf het indienen van de Wob-verzoeken niet over een onderzoeksplan beschikte. De Afdeling betwijfelt dan ook zeer of het gaat om een reëel onderzoek. Daarbij komt dat appellant tijdens het telefonisch horen geen antwoord kon geven op de vragen waar het onderzoek over gaat en wat het doel van het onderzoek is. De Afdeling stelt vast dat appellant misbruik heeft gemaakt van zijn wettelijke bevoegdheid.

Ambtenaar ongeschikt voor de functie vanwege gewetensbezwaren

De Centrale Raad van Beroep heeft in een ongeschiktheidsontslag geoordeeld dat een ambtenaar die structureel gewetensbezwaren voelde tegen de hem opgedragen werkzaamheden de conclusie rechtvaardigen dat het de ambtenaar ontbreekt aan eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die vereist zijn voor het op een goede wijze vervullen van zijn functie. De Raad oordeelt dat het in dienst houden van de ambtenaar, gezien zijn gewetensbezwaren, een veiligheidsrisico zou betekenen, nu door die gewetensbezwaren onvoldoende zeker is dat de ambtenaar onder alle omstandigheden voldoet aan de zeer hoge betrouwbaarheidseisen die zijn functie stelt.